
Telkens als ik hoorde over mensen die als leider werd vervangen en hoe terneergeslagen, zwak of verongelijkt ze zich dan voelden, dan keek ik op hen neer. Ik dacht dat het gewoon een kwestie was van verschillende mensen die verschillende functies binnen de kerk hadden, dat er geen onderscheid was tussen hoog of laag, dat wij allen Gods schepselen waren en dat er niets was om je neerslachtig over te voelen. Of ik nu de zorg had voor nieuwe gelovigen of een district moest leiden, ik dacht nooit dat ik veel aandacht had voor mijn status, dat ik zo’n persoon was. Nog in geen miljoen jaren zou ik hebben kunnen bedenken dat ik dergelijk beschamend gedrag zou vertonen toen ik zelf vervangen werd …