Door Qingxin, provincie Henan
Vroeger begreep ik Gods werk van het redden van de mensheid niet. Ik dacht dat zolang iemand verdorvenheid in zijn werk liet zien of overtredingen beging die het werk van de kerk schade toebrachten, die persoon dan zou worden vergolden, of zijn plicht kwijt zou raken of strafmaatregelen opgelegd zou krijgen. Dat is Gods gerechtigheid. Door dit onjuiste begrip, én de angst mijn plicht kwijt te raken door fouten te maken in mijn werk, kwam een ‘slimme’ methode in mijn gedachten op: elke keer wanneer ik iets verkeerd doe, doe ik mijn best dat dat niet bekend wordt bij mijn leiders, en probeer ik het snel zelf te herstellen en stel ik alles in het werk om het goed te maken. Zal dat me dan niet helpen om mijn plicht te blijven behouden? Telkens als ik verslag deed over mijn werk reduceerde ik daarom grote problemen tot kleine en de kleine reduceerde ik tot niets. Als ik soms passief was, deed ik mijn best om het voor de leiders te verbergen en net te doen alsof ik heel actief en positief was, want ik was doodsbang dat de leiders zouden denken dat ik incompetent was en dat ze niet langer van mijn diensten gebruik zouden willen maken. Dus op die manier was ik, in alles wat ik deed, heel erg op mijn hoede ten opzichte van God en de leiders.